Tijdens een preek moet je ineens sterk aan iemand denken. Hoe zou het met deze persoon zijn? Het valt je op dat die persoon regelmatig niet in de dienst is en ook al jaren geen huiskring meer bezoekt. Je wilt het loslaten, want wat heb je er eigenlijk mee te maken?
Dan denk je aan de jaren dat je wel met die persoon op een huiskring zat en aan de leuke voorvallen die je ook met elkaar hebt gedeeld. Hoe bijzonder het was dat jullie tegelijk gedoopt werden en hoe blij je was dat de ander zich ook liet dopen.
Wat zou er aan de hand zijn? Er hoeft niet per se iets aan de hand te zijn. Misschien heeft diegene het druk of misschien is het enthousiasme er een beetje vanaf. Dat heb je zelf ook wel eens.
Waarom ga ik zelf eigenlijk naar de kring? Meestal verheug ik me er niet op, maar achteraf ben ik altijd blij dat ik geweest ben. Dan heb ik achteraf het gevoel dat ik contact had met mijn kringleden en dat we weer iets nader tot elkaar en tot God zijn gekomen. Ik heb verteld over mijn zorgen om mijn gezondheid. Maar waarom wil ik dat zo graag delen met mijn kringleden? Misschien omdat ik toch weet dat we deze noden bij God mogen brengen en het leek alsof mijn zorgen direct kleiner waren.
De dienst is afgelopen en je haalt een kopje thee. Dan staat ze ineens voor je neus, die persoon aan wie je moest denken. “Ha, hoe gaat het?”, vraag je…